This deck, titled Vocabulary: Antonyms / Opposite Words, was created by ilaria to help you learn Dutch. Start by reviewing the list below and proceed with our interactive games.

DutchEnglish
1.
fysiek en mentaal
physical and mental
2.
stijgen en dalen
to ascend and to descend
3.
slim en dom
smart and dumb
4.
onthouden en vergeten
to remember and to forget
5.
heet en koud
hot and cold
6.
houden van en haten
to love and to hate
7.
lachen en huilen
to laugh and to cry
8.
komen en gaan
to come and to go
9.
comfortabel en oncomfortabel
comfortable and uncomfortable
10.
krachtig en zwak
strong and weak
11.
toenemen en afnemen
to increase and to decrease
12.
veelvoorkomend en zeldzaam
common and rare
13.
verbeelding en realiteit
imagination and reality
14.
snel en langzaam
fast and slow
15.
goed en slecht
good and bad
16.
dun en dik
thin and thick
17.
vrij en bezig
free and busy
18.
liefde en haat
love and hate
19.
aankomst en vertrek
arrival and departure
20.
mooi en lelijk
beautiful and ugly
21.
vroeg en laat
early and late
22.
warm en koud
warm and cold
23.
aankomen en vertrekken
to arrive and to depart
24.
vuil en schoon
dirty and clean
25.
luid en stil
loud and quiet
26.
dichtbij en ver weg
near and far
27.
normaal en raar
normal and weird
28.
zacht en hard
soft and hard
29.
sterk en zwak
strong and weak
30.
doorgaan en stoppen
to continue and to stop
31.
minder en meer
less and more
32.
jong en oud
young and old
33.
creëren en vernietigen
to create and to destroy
34.
drijven en zinken
to float and to sink
35.
ruig en glad
rough and smooth
36.
zaaien en oogsten
to sow and to reap
37.
vaak en zelden
often and rarely
38.
gaan en stoppen
to go and to stop
39.
binnenkomen en weggaan
to enter and to exit
40.
comfortabel en ongemakkelijk
comfortable and uncomfortable
41.
belangrijk en onbelangrijk
important and unimportant
42.
hoog en laag
high and low
43.
slapen en opblijven
to sleep and to stay up
44.
mee eens zijn en mee oneens zijn
to agree and to disagree
45.
gaan en blijven
to go and to stay
46.
arm en rijk
poor and rich
47.
rechts en links
right and left
48.
privé en openbaar
private and public
49.
normaal en abnormaal
normal and abnormal
50.
droog en nat
dry and wet
51.
goed en fout
right and wrong
52.
kalm en nerveus
calm and nervous
53.
duwen en trekken
to push and to pull
54.
duur en goedkoop
expensive and cheap
55.
toegeven en ontkennen
to admit and to deny
56.
interessant en saai
interesting and boring
57.
veilig en onveilig
safe and unsafe
58.
levend en dood
alive and dead
59.
akkoord gaan en weigeren
to agree and to refuse
60.
echt en nep
real and fake
61.
praten en zwijgen
to talk and to shut up
62.
makkelijk en moeilijk
easy and difficult
63.
donker en licht
dark and light
64.
juist en fout
right and wrong
65.
vol en leeg
full and empty
66.
slagen en falen
to succeed and to fail
67.
rustig en nerveus
calm and nervous
68.
lang en kort
long and short
69.
nieuw en oud
new and old
70.
blij en verdrietig
happy and sad
71.
altijd en nooit
always and never
72.
anders en hetzelfde
different and the same
73.
veilig en gevaarlijk
safe and dangerous
74.
zwaar en licht
heavy and light
75.
vies en schoon
dirty and clean
76.
snel en traag
fast and slow
77.
groot en klein
big and small